Zouterik op reis

View Original

HET EINDE VAN DE WERELD - OF HET BEGIN?

We are the lucky ones’, zeggen we wel eens tegen elkaar. Dan heb ik het natuurlijk over onze reis. Hoewel dat eigenlijk geen geluk is, maar gewoon een keuze. En het resultaat van hard werken en veel sparen. Maar dat terzijde.

We zijn gelukkig omdat onze Zouterik ons op plekken brengt die voor veel anderen onbereikbaar blijven. Frans Polynesië is daar het ultieme voorbeeld van. Maar een bestemming in Alaska ligt veel minder voor de hand om te betitelen als onbereikbaar. Want is het echt zo moeilijk om er te komen?

Ja. In Meyers Chuck wel. Je komt er alleen met een boot of watervliegtuig. En dan nog moet je mazzel hebben dat het weer meezit. Of tegen, in ons geval. Want op weg van Wrangell naar Ketchikan belanden wij in dat gehucht met die bijzondere naam. Om te schuilen voor een storm.

En boy, zijn wij blij met die depressie.

Verhalen hangen in de lucht

Tegen zessen varen we de baai binnen die vergeven is van de rotsen. We slalommen eromheen met ons midzwaard omhoog. We zien de contouren en pastelkleuren van een paar huizen op uitstekende rotsen boven het water. Eén groot houten gebouw met veel ramen midden tussen de schaarse andere huizen valt op. Het wordt net donker. Maar de schemer onhult nog net genoeg om te bevestigen wat we al dachten: we zijn hier misschien wel alleen op de wereld.

De volgende ochtend blijkt dat niet waar. Een vistrawler is in de nacht vóór ons aan de verder lege steiger afgemeerd. Maar een visser is in geen velden of wegen te bekennen. We voelen de aanwezigheid van wildlife en verhalen uit een lang vervlogen verleden.

Meyers Chuck is ‘off the grid’, zoals dat in het Engels zo mooi heet. Een gebaand pad is er niet. Mensen die gebaande bewandelen al helemaal niet. Wij lopen op onze Xtratuffs de steiger af en zetten onze voeten in de modder van dit in de wintermaanden slechts door 5 mensen bewoonde gehucht. Zelfs voor Alaskaanse standaarden is dat weinig. Er zijn geen wegen, geen auto’s, geen winkels, restaurants of hotels. Alleen een postkantoortje dat bemand wordt door Cassy en Steve Peavy.

Howdy, what brings you here this time of year?’ Steve is 84 en begroet me op de steiger terwijl ik net onze buurman tegen het visserslijf ben gelopen. Steve woont hier al 59 jaar en vertrouwt me toe dat ‘zijn vrouw wel weg wil, maar dat ze hém hier alleen tussen zes planken vandaan krijgen’.

Dat moment lijkt helaas niet heel ver weg. Steve heeft een hartaandoening, oogt grauw en moet om de haverklap op adem komen. Hij staat op de wachtlijst voor een pacemaker. Eind deze maand moet hij onder het mes in Bellingham. Hij ziet er nu al tegenop om in zijn oude vissersboot Patsy naar Ketchikan te moeten varen, op het vliegtuig te stappen en de vermoeiende reis richting Seattle te ondernemen.

Post eens per drie weken

Zijn echtgenote Cassy is half-Nederlands en dat trekt natuurlijk onze aandacht. Steve nodigt ons enthousiast uit later op de dag zijn eiland te bezoeken. Het eiland waar ook het postkantoor staat, een klein houten huisje gebouwd aan het eind van de steiger op een paar enorme rotsen boven het woest kolkende water. Het heeft iets absurdistisch: betrouwbaarheid van postbezorging verwachten in een door weer en wind gevormd landschap waar het woord ‘betrouwbaarheid’ zo overduidelijk afwezig is.

Vroeger kwam het vliegtuig met de post eens per week. ‘Ze hebben Covid aangegrepen als excuus om nog maar eens per twee weken te komen’, klaagt Steve. En als het weer even tegenzit wordt er drie weken geen post bezorgd.

De inwoners, of in de zomer het handjevol toeristen van Meyers Chuck, laten er geen traan om. Als je hier woont, tijdelijk of permanent, kies je voor een teruggetrokken leven zonder westerse fratsen. Dan heb je die post echt niet nodig om te overleven. Daar zorgen de in de zomer gevangen vis en in het najaar geschoten wild wel voor. Allen inmiddels keurig geportioneerd en gevacumeerd in de de vriezer. Net als de ingemaakte en ingevroren groenten uit eigen tuin.

We trekken onze regenpakken aan – slecht weer bestaat hier niet, alleen slechte kleding – en gaan op dinghy expeditie. Buiten stormt het, we merken er op dit binnenwater niet veel van. We varen de back chuck binnen en zien een paar huizen her en der verspreid op beide oevers staan. Een huis in aanbouw met een felle bouwlamp maar zonder levende ziel en een paar op het oog verlaten huizen.

Er woont toch iemand

Maar dan kringelt er rook uit een schoorsteen. We zien een vrouw achter het raam in een comfortabele leunstoel een boek lezen. Een man rommelt op de steiger bij een prachtige oude vistroller. Hout, op het eerste gezicht. Maar de regen verhindert ons goed zicht. We maken rechtsomkeert en staken onze poging tot menselijk contact.

Als we weer bij Zouterik aankomen staat Steve ons op te wachten. ‘Cassy has fear of Covid, so unfortunately she cannot meet you.’ Teleurgesteld maken we warme chocolademelk en blijven de rest van de middag maar bij de kachel.

Anybody home?’ De volgende ochtend is Zouterik-school net gestart als er op de romp wordt geklopt. Ik moet m’n hoofd ver boven de kajuitingang uitsteken voor ik in een goedlachs gezicht met pretogen kijk. Ze heet Lee en blijkt de vrouw van de comfortabele stoel te zijn. Vooruit, school is toch nog niet op stoom dus laten we de koffie maar stomen. Lee komt gezellig aan boord en vertelt honderduit over haar leven in Meyers Chuck. Ze blijkt 77 lentes jong, is minstens een kop kleiner dan ik en ook nog eens de helft van mijn postuur. Het lijkt zo’n contrast. Zo’n klein, iel vrouwtje in deze bulderende, overweldigende natuur.

Na 5 minuten praten heeft ze m’n hart gestolen. Ze blijkt een gepensioneerde juf en Berber verdrinkt in haar interesse en enthousiasme. Pas rond lunchtijd stapt ze weer op de steiger: ‘Ik roei lekker terug in m’n kayak.’ Maar niet voor ze ons op het hart heeft gedrukt vanmiddag bij haar en Bob op bezoek te komen in dat huis met inderdaad die mooie oude houten vistrawler. ‘Kom vooral niet te laat, dan lopen we voor het donker nog een ommetje door het oeroude bos achter ons huis.’

Een heel leven in de wildernis

Na een verrukkelijke lunch met spruiten en black cod die ons die ochtend door de buurman was toegeworpen (gevist op 600 meter! diepte), stappen we in de dinghy op weg naar Lee en Bob. Het is hondenweer, de regen komt met bakken uit de lucht en het water in de back chuck sproeit ons enthousiast tegemoet vanover de boeg van ons trouwe bijbootje. Gelukkig hebben we ons vertrouwde oliegoed aan en als vier verzopen katten stappen we op de steiger waar Bob vis aan het schoonmaken is. We worden direct aan het werk gezet want hij heeft net een eighteen pounder winter king (dikke vette koningszalm) uit zijn 72-jarige door artritis geplaagde handen laten vallen. 15 feet diep is het daar. Of we kunnen duiken.

Tja… Dat kunnen we wel maar blauw en warm Polynesisch water in je bikini is wel even wat anders dan dit water in Alaska van pak ‘m beet een graad of 6. Dus proberen we met lange haak, hengel en een soort regenton-duikbril de zalm te spotten om hem te redden. Na een half uur staken we de poging. Onze vingers verkleumd tot op het bot.

Bob is 72 en woont hier misschien al wel 40 jaar. Hij kwam hier met zijn toenmalige vrouw. Ze kregen twee dochters en woonden meer dan een decennium in een houten blokhut die nog kleiner oogt dan onze Zouterik. Met slechts een klein kacheltje en muizen als huisdieren.

Terwijl Linde enthousiast verse munt uit de tuin trekt om mee te nemen naar Zouterik, kijk ik verbaasd om me heen in het kleine donkere hutje. Ik word sprakeloos van bewondering voor deze mensen die zo één met de natuur leven.

Bob heeft zijn hele leven gevist. Zijn prachtig onderhouden houten troller Sunrise van maar liefst 90 jaar oud ligt aan de steiger voor het huis dat hij bouwde als opvolger van de blokhut. Het was tijd voor meer ruimte en comfort. ‘Een van mijn slechte eigenschappen is dat ik altijd alles negentig procent afmaak.’ Een saunahut die nooit gewerkt heeft, ontbrekende afwerking in het huis en een net niet afgeronde waterenergie-installatie zijn de stille getuigen van die zelfkennis.

Als we in Sunrise onderdeks afdalen, stappen we decennia terug in de tijd. Een dieselkachel verwarmt de kleine ruimte die bestaat uit een bedstee met oliedekens aan bakboord en een apart bed aan stuurboord. Reserve-onderdelen en visattributen hangen en liggen her en der verspreid door de ruimte. Charmante paneeldeurtjes ademen de sfeer van bijna een eeuw geleden. Bob wil graag met pensioen maar heeft nog geen koper kunnen vinden voor Sunrise. ‘125 Thousand dollars is the asking price. Three months of hard fishing will get you that turnover.’ Hij begrijpt niet dat nog niemand geïnteresseerd is.

Terug naar Meyers Chuck

Later in het huis, na een wandeling langs eeuwenoude cedar bomen die zo omvangrijk zijn dat we ze met z’n zessen nog niet kunnen omarmen, vertelt Lee over haar komst naar Meyers Chuck zo’n 30 jaar geleden met echtgenoot Mack. Hun zoon studeerde dus samen waren ze op zoek naar een nieuwe uitdaging.

Het dorp bruiste van leven. Er woonden misschien wel 50 mensen. Veel gezinnen met kinderen, dus er was een school voor kinderen tot 16 jaar. Het mooie houten bouwwerk dat ons opviel toen we binnenvoeren, inmiddels omgetoverd tot huis. Mack werd er de hoofdleraar, Lee de leerlingenbegeleider. Samen runden ze de school, gaven muziekles en ondernamen avonturen met de kinderen. Tot Mack na drie jaar, net 50, dingen begon te vergeten. Het bleek een progressieve hersentumor die hem al snel het leven kostte. Lee bleef gebroken en alleen achter en verliet Meyers Chuck om zichzelf te hervinden.

Jaren later - Lee bivakkeerde een tijdje in Californië - ging de telefoon. Het was Bob aan de lijn. Ze had in Meyers Chuck zijn dochters nog in de klas gehad maar eigenlijk nooit een woord met Bob gewisseld. Alleen met zijn toenmalige vrouw die het gehucht inmiddels was ontvlucht. Een levendige uitwisseling van telefoongesprekken volgde. Tot Lee de maandelijkse telefoonrekening van 300 dollar niet meer kon betalen. Bob stuurde aan op een ontmoeting en haalde haar over een tijd met hem te gaan vissen. De rest is geschiedenis. Lee keerde na tien jaar terug naar Meyers Chuck, inmiddels vijftien jaar geleden.

De buitenwereld naar binnen

Lee draagt haar hart bovenhuids. Haar interesse, charme, energie en intellect hangen als een verslavend parfum om haar heen. Zo klein als ze oogt, zo groot zijn haar warmte en gastvrijheid. Ze windt Linde en Berber om haar vinger met een verkleedpartij om Halloween kleding voor ze te vinden. De hele eerste verdieping van het huis heeft ze omgetoverd tot een atelier met kledingrekken, knutselattributen en schilderijen. Overal om me heen hangen foto’s, kranteknipsels, uitgescheurde quotes, ansichtkaarten, posters en brieven. Ik word duizelig van de vele indrukken en struikel over ontelbare boeken en persoonlijke herinneringen.

In de kleine wereld van Meyers Chuck heeft Lee heeft zich omringd met de grote buitenwereld. Het is haar special place.

Als de meiden hun Halloween outfit bij elkaar hebben gezocht en Tjaart en ik plechtig hebben moeten beloven het masker en de oorbellen te dragen die Lee ons meegeeft, kletsen we geanimeerd aan hun eettafel. Met uitzicht op de herfstkleuren van Alaska drinken we door Lee zelfgemaakte rabarberwijn en kombucha. We eten door Linde gebakken brood met Bob’s vers gerookte zalm erop. Hun leven trekt in al haar smaken, geuren en kleuren aan ons voorbij. Een rijk, gevarieerd en nu rustig leven. Groots in beleving en emotie, klein in al haar huidige eenvoud, focus en warmte.

Wat word ik ontzettend gelukkig van deze bijzondere vrouw, van deze lieve mensen. Floortje heeft het bij mooie afgelegen plekken over het einde van de wereld. Ik noem deze mooie afgelegen plek juist liever het begin. Puur, rauwe natuur, ongebaande paden, echte mensen, eenvoud.

Voor mij mag de hele wereld zo zijn.